Na vele maanden zeven dagen per week te hebben gebouwd aan de maquette (zie hiervoor ook het laatste nummer van de modelbouwer) heb ik mezelf een dikke week verlof gegeven om verder te bouwen aan de het schip van Barentz.. (schaal 1 : 87).
De stuurstand kwam aan bod. Net als Hoving geloof ik niet erg in een kolderstok constructie. Deze scheepjes waren zo klein dat een eenvoudige helmstok, in plaats van een tamelijk kwetsbare kolderstok, net zo goed kon. Bij grote retourschepen lag dat anders daar was aanzienlijk meer kracht nodig om het roer te bedienen.
De roerganger moest natuurlijk wel over het boevennet van het achterschip kunnen kijken. En daar heb ik op zitten puzzelen.
Met een kartonnen boevennet kon ik dit testen. Zijn hoofd steekt er goed boven uit en met het gegeven dat het boevennet op het voorschip iets hoger ligt, blijkt dit te kunnen. Ik het niet helemaal dicht gelegd omdat in die overblijvende sleuf ook nog ruimte moest zijn om de bezaan te bedienen en een trap te maken naar het achterdek (en als het regent…….dan trekt de roerganger maar een jas aan).
Inmiddels heb ik de bezaanmast gemaakt (nog niet op de juiste lengte) en de midscheeps nagelbank.
De ruimte die tussen de overkappingen overblijft is voldoende om de bok en de schuijt er uit te kunnen takelen.
Inmiddels heb bij het bestuderen van de oertekst van Gerrit de Veer ontdekt dat twee keer vermeld is dat de schuijt werd uitgezet. Namelijk op 10 juni en op 20 juli. Die regels zijn om de een of andere reden niet opgenomen in de hedendaagse versie van het verhaal.
10 juni: “ Den 10. Juny setten wy onsen schuijt uyt ende voeren met ons acht persoonen naer landt…”
20 juli: “Wy setten onse schuijt uyt ende royden met ons achten aen t’land”
Ik was er al van overtuigd dat de schuijt niet gesleept werd, dat kon eenvoudig niet vanwege de ijsschotsen, bovendien blijkt uit reisjournaals van andere vaartochten dat deze boot op het dekstond vanwege het risicovolle feit dat ze verloren konden gaan tijdens stormen.
Constant