Uiteraard intrigeert mij de vraag over de lengte van de pardoens en de afstand tussen de blokken. Aangezien ik de wijsheid hiertoe niet in pacht heb ben ik eens begonnen diverse boeken door te spitten - te beginnen met een boek over de marine-schilders van de Velde. Hier valt één ding heel sterk op: op veel van hun tekeningen ontbreken de pardoens, of is het een lijntje wat ongeveer in het niets verdwijnt. Daar kwam ik dus niet veel verder.
Dan Nicolaes Witsen. Ik heb de versie van Ab Hoving uit 1994 met zijn uitleg bij de originele teksten. Dit is een fijn lezend boek daardoor. Witsen spreekt wel over pardoens en over bakstagen (verschil: een pardoen werd op de rust belegd en een bakstag op de daarachter liggende stag. Nb. de Engelsen noemen de pardoen een "backstay" - daar zit dus enig verschil - maar dit terzijde). Hij noemt daarbij de dikte van de touwen per mast en steng, maar hij geeft niet aan wat de lengte daarvan is (ik vond het tenminste niet). En opvallend: in al zijn overzichten ontbreekt de pardoen. Maar er staat in zijn boek wel een tekening van een 17e eeuws schip met het touwwerk uitgelegd. Daar vind je wel de pardoens op (zij het slechts één paar per mast), maar deze pardoens eindigen op de rust zonder ook maar iets van juffers ertussen. Ook hier kwam ik niet veel verder dus.
Dan Van Yk. Ik heb hier een herdruk van het originele boek liggen. Dat is lastig lezen dus die heb ik in eerste instantie aan de kant gelegd, maar ik kom hier verderop op terug.
Dan de voor de modelbouwer meer bekende boeken:
- Zu Mondfeld - het originele Duitse exemplaar - eerste druk uit 1977. Zijn tekeningen en informatie zijn zeer uitvoering - per eeuw opgesplitst en zeer behulpzaam voor de modelbouwer. Lengte van touwwerk vond ik er echter niet in terug. Wel schrijft hij dat de talies vaak direct boven het bovenste blok vastgesnoerd werd. Hier komen we dus wat verder mee.
Het boek van zM is overigens zeer duidelijk een modelbouwkundig jaren 70 icoon. De eigen mening van zM wordt veelvuldig naar voren gebracht ("vertrouw niet op tekeningen - die kloppen niet" of "ik hou niet van verenigingen want die zijn te stellig in wat wel kan en wat niet kan") maar het belangrijkste aspect waar het boek enigszins "mank" gaat zijn de bronnen. zM noemt verenigingen, musea, Meistergesellschaffte, maar werkelijke bronnen worden nergens genoemd. Het is ook hier dus gissen hoe zu Mondfeld zelf aan al zijn informatie gekomen is. Waarbij wel gezegd moet worden dat 90 -95 % van zijn informatie juist is. Maar we komen niet verder terug in de tijd dan 1977.
Dan heb je het 2e boek van Curti over de tuigage. Het origineel is uit 1968 - ik heb de Nederlandse vertaling uit 1976. Dit is een zinvol boek, met een hoop informatie over de tuigage, maar ook hier vond ik weinig terug over de lengte. Wel dat de afstand tussen de juffers ongeveer gelijk is als bij de hoofdtouwen van het want. Ook dit is behulpzaam.
Het volgende boek in mijn rijtje is Het VOC retourschip van Hans Kamer, bij veel mensen iets minder bekend. Geschreven in 1995 met de bouw van de Batavia in Lelystad als "basis" voor zijn boek. Hij heeft zich terdege ingelezen alvorens hij tot het boek kwam, want er worden tientallen bronnen genoemd. Er staan ook duidelijke tekeningen in het boek, maar helaas: over de pardoens (of pardoenen) staat weinig - met slechts een schematisch schetsje.
Ik heb uiteraard het boek van Dik doorgenomen. Dit is een zeer gedetailleerd boekwerk over alleen de Zeven Provincïen en is in mijn optiek zeker een ding om aan te schaffen als je het model bouwt. Ik heb dit boek ook veelvuldig geraadpleegd bij het maken van mijn schip, en alles wat Dik schrijft vindt je ook terug in de vele andere boeken. Hij schrijft over de pardoens: "de afstand tussen de blokken moet iets groter zijn dan bij de juffers". Waarom dit zo is schrijft hij niet. Hij tekent ze ook met een grotere afstand waarbij het bovenste blok (juffer) telkens een stukje boven de open reling zit. Dit wijkt dus af van zu Mondfeld en Curti.
Tot slot ben ik terug gegaan naar van Yk. Daar vond ik op pagina 229: "...een ligte Regel, om de langte van alle de touwen tot ieder maft en ree behoorende, te vinden".
(voor de duidelijkheid: om onduidelijke redenen werd een s soms als een f geschreven, maar niet altijd. Tot ieder maft wil dus niet zeggen totdat iedereen in slaap gevallen is, maar maft is dus mast).
van Yk verwijst enkele pagina's eerder naar tabellen van Nicolaas Witzen waarop hij zich baseert. In zijn overzicht (ik zal straks een foto plaatsen):
- Tot de focke-mast:
Wand-touwen, twee derde van de masts lange
Schenkels, een derde van de langte der wand-touwen
Stag, vyv sesde deelen van de Masts lange
etc. etc. etc., en:
Bakstag: een en een derde maal de langte der focke ree.
Hij noemt dus lengtes, maar schrijft ook:
"Wat nu de langte van al dese touwen aangaat, daar zijn takelmeesters die voorgeven al dit staande en loopende want, naar gewisse evenredigheid te konnen afkorten. Dog andere, (en die ik agte sediger te spreeken) bekenden sulks, aan grote scheepen, en voornamelijk omtrent het staande want, wegen desselvs breede uitgespreidheid, en het veel of weinig agter over hangen der masten, voor haar ondoenlijk te weten, en dan ook nog oit iemand hadden onmoet, die, hoe seer hy sig der konst mogt beroemen, sulks met de stucken doen blijken, of werkstellig gemaakt hadde".
Conclusie:
- er is weinig werkelijk concreets te vinden, behalve wat van Yk schrijft: 1 en 1/3 lengte van de fokke ra voor de fokkemast.
- de talie werd vastgezet net boven het bovenste blok. Je moest er dus bij kunnen, ofwel vanaf de rust, ofwel vanaf de reling. Dus de talie was relatief kort.
Ik heb de meetregel van van Yk even nagemeten op mijn model, en kom dan inderdaad net boven de reling uit.
In een tweede post hierna zal ik foto's van de ligte regel van van Yk plaatsen.
Een tweede conclusie die ik hier ook getrokken heb is dat het op de betreffende Kolderstok-tekening niet juist staat. Dit wordt voor toekomstige tekeningen aangepast.